|
Aan het begin van deze eeuw had Zweden voornamelijk een landbouweconomie.
Het was één van de armste landen in Europa. Een rijke binnenlandse voorraad
van ijzererts, hout en waterkracht, knappe ingenieurs en vakkundige arbeidskrachten
maakten snelle industrialisatie mogelijk, waardoor Zweden tot een moderne
welvaartsstaat werd getransformeerd.
Vooral in de naoorlogse periode nam de economische groei snel toe, tot het midden van de zeventiger jaren, toen de Zweedse exportindustrie zeer concurrerend was. In de laatste twintig jaar echter is het Zweedse BNP (Bruto Nationaal Product) per hoofd van de bevolking afgenomen tot onder het gemiddelde van de OESO-landen. Gedurende de tweede helft van de tachtiger jaren leed de Zweedse economie onder een groeiende macro-economische onevenwichtigheid, hetgeen leidde tot een snelle stijging van prijzen en kosten, en een toenemend begrotingstekort. In het begin van de negentiger jaren, maakte Zweden haar grootste recessie meesinds de dertiger jaren. Een zeer verreikend programma heeft het rijksbegrotingstekort gekeerd meer dan 10% van het BBP (Bruto Binnenlands Product) in 1994 en in 1998 was er zelfs een overschot van bijna 2,5% van het BBP. Deze verbetering is ongeëvenaard in de lidstaten van de OESO. De begrotingsconsolidatie werd gevolgd door een aanzienlijke verbetering van alle macro-economische indicatoren. De rentepercentages op lange termijn zijn de afgelopen jaren flink gedaald. Het verschil in rentevoet ten opzichte van het eurogebied is gereduceerd tot ongeveer 0,4 procent. Het inflatiepercentage is laag en stabiel, en de arbeidsproductiviteit en de industriële productiviteit zijn aanzienlijk toegenomen sinds de devaluatie van de Zweedse kroon in 1992. De op de export georiënteerde sectoren met hoogwaardige kennis, zoals de telecommunicatiesector en de farmaceutische sector, hebben een zeer gunstige ontwikkeling laten zien. De arbeidsproductiviteit is tussen 1990 en 1997 met 60% toegenomen in de kennisintensieve industrieën en met bijna 40% in de kapitaalintensieve industrieën. Door haar krachtige export nam Zwedens marktaandeel sinds 1992 met meer dan 20% toe. Ondanks het bescheiden aandeel van het BBP (22% in 1997), speelt de fabricage nog steeds een dominante rol bij de Zweedse export. Producten uit de bosbouw namen 14%, chemicaliën 10% waarvan 4% farmaceutica en gefabriceerde metalen producten, machines en apparatuur 55% voor hun rekening. De grootste twintig producenten, waaronder AGA, ASTRA, Electrolux, Ericsson, Pharmacia, Volvo en SCA, zijn goed voor ongeveer de helft van de totale export van goederen vanuit Zweden. De intensiteit waarmee in de Zweedse industrie R&D wordt bedreven, behoort tot de hoogste in de wereld. Twintig grote producenten zijn goed voor 80% aan uitgaven ten aanzien van R&D in de Zweedse fabrieksindustrie. Traditioneel gezien zijn kapitaalintensieve sectoren zoals pulp en papierproducten en producten vervaardigd van ferrometaal, verantwoordelijk geweest voor een groot deel van de Zweedse productie. Geavanceerde producten zoals telecommunicatieapparatuur, gespecialiseerde machines, motorvoertuigen en farmaceutica zijn echter steeds belangrijker geworden. Zweden heeft vanaf het midden van de tachtiger jaren tot 1990 met een grote uitgaande stroom van directe investeringen te maken gehad. In de periode 19861990 werd 80% van de buitenlandse directe investeringen in de EU geïnvesteerd, toen Zweedse bedrijven zich op de interne markt van de EU positioneerden. Gedurende de negentiger jaren is de instroom van buitenlandse directe investeringen toegenomen en is de balans positief gebleven. Bron: Svenska Institutet www.si.se |